DNA-profielen zijn over het algemeen uniek voor ieder mens, al geldt dat bijvoorbeeld niet voor eeneiïge tweelingen. Maar hoeveel waarde heeft een aangetroffen DNA-spoor op een plaats delict bij de strafrechtelijke vervolging van verdachte personen? Moet een dergelijk ‘keihard’ bewijs worden geïnterpreteerd als een garantie voor een veroordeling? In de praktijk loopt het vaak anders, zo bleek tijdens de voorjaarsbijeenkomst van de Vereniging voor Biometrie & Identiteit (VvBI), die in april plaatsvond bij het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) in Den Haag.
Het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) werd opgericht in 1999 met als missie: ‘gericht op waarheid, geleid door wetenschap, voor een veiliger samenleving’. Het instituut met zeshonderd medewerkers voert primair zaakonderzoek uit, maar houdt zich ook bezig met innovatie en kennisuitwisseling, vertelde directeur Wetenschap en Technologie Annemieke de Vries bij aanvang van de voorjaarsbijeenkomst van de Vereniging voor Biometrie & Identiteit (VvBI), die afgelopen maand plaatsvond bij het NFI in Den Haag. “Voorbeelden van onderzoeken zijn analyses van op locatie bij misdrijven aangetroffen DNA-sporen, het vaststellen van de samenstelling van in beslag genomen drugs of het ontwikkelen van methodes om meer informatie te kunnen achterhalen uit vingerafdrukken. Ook wordt onderzoek uitgevoerd naar wapens en de oorzaak van branden. Relatief nieuw is digitaal onderzoek naar beeld, geluid, data en informatiedragers.”
Match
Na deze introductie ging Titia Sijen, leider van het researchteam humane biologische sporen van het NFI, verder in op het proces van forensisch DNA-onderzoek, innovaties en het verschil tussen de mogelijkheden van DNA-onderzoek en biometrie. “DNA is voor vrijwel ieder mens uniek, maar niet voor bijvoorbeeld eeneiïge tweelingen. Dit in tegenstelling tot vingerafdrukken die bij iedereen anders zijn. In 2018 werden 145.000 DNA-sporen onderzocht in vijftigduizend zaken. Bij veertigduizend daarvan werd een match gevonden na een standaard onderzoeksproces, tegen 1500 meer complexe onderzoeken. Het onderzoeksproces begint op de locatie van het delict met het zoeken naar en veilig stellen van biologische sporen. Daarna moet worden uitgezocht van wie het spoor is. Ook worden referentiemonsters afgenomen voor vergelijkend DNA-onderzoek, om te zien of er een match is tussen het DNA van een verdachte en een spoor dat is aangetroffen op een wapen dat bij een misdrijf is gebruikt. Bij meer dan 50 procent van de onderzoeken was er een match met een profiel dat al was opgeslagen in de DNA-databank strafzaken. De verdachten zijn dan al ‘bekenden’ van politie en justitie.” Uit DNA-profielen is volgens Sijen veel informatie te achterhalen voor identificatie of het bepalen van de herkomst, leeftijd en uiterlijke kenmerken. Tijdens onderzoeken worden echter vaak mengprofielen aangetroffen die afkomstig zijn van meerdere personen. “Niet voor niets is er strikte wetgeving voor onderzoek naar DNA-materiaal. Denk aan maatregelen die moeten verzekeren dat onderzoek op de juiste manier wordt uitgevoerd, zoals het dragen van beschermende kleding om contaminatie te voorkomen. Nederland en Slowakije lopen in Europa voorop met expliciete wetgeving omtrent DNA-onderzoek.”
Automatiseren
Forensisch onderzoek wordt steeds meer een geautomatiseerd proces, maar de complexere zaken blijven vooralsnog mensenwerk. Dat stelde prof.dr. Didier Meuwly, bijzonder hoogleraar forensische biometrie aan de Universiteit van Twente en principal scientist bij het NFI. “Zeker bij eenvoudige zaken wordt meer en meer werk overgenomen door computers. De deskundigen krijgen steeds vaker de rol van toezichthouder. Vergelijk het maar met een vliegtuig. Veel mensen zullen niet instappen in een vliegtuig zonder piloot, maar evenmin in een vliegtuig dat niet over een automatische piloot beschikt. We leven in een wereld waarin apparaten autonoom beslissingen gaan nemen. Sporen zijn stille getuigen die gevonden en begrepen moeten worden. Het vinden van sporen op een plaats delict die kansrijk zijn voor een succesvolle opsporing of vervolging van verdachten blijft mensenwerk, maar het proces van analyseren, vergelijken, evalueren en verifiëren kan ook deels geautomatiseerd plaatsvinden.” Meuwly noemde een aantal veelbelovende promotieonderzoeken die momenteel lopen, waaronder een onderzoek naar een algoritme voor forensische gezichtsevaluatie en automatische spraakherkenning.
Gebit
Identificatie aan de hand van het gebit is een van de belangrijkste methoden om de identiteit van onbekende doden te achterhalen. “Tanden en kiezen zijn duurzaam en bestand tegen water en hoge temperaturen bij brand. Vrijwel altijd blijft een deel van het gebit behouden dat kan dienen als aanknopingspunt voor identificatie van bijvoorbeeld slachtoffers van rampen of branden. Dit geldt zelfs voor verkoolde lichamen na een zeer felle brand”, vertelde Frithjof Kroon, kaakchirurg-staflid in het Erasmus Medisch Centrum en lid van het Landelijk Team Forensisch Opsporing (LTFO). “Het gebit is geïntegreerd in het menselijk lichaam en kan niet worden verwisseld. Geen twee mensen hebben exact hetzelfde gebit. Behandelingen door tandartsen brengen uiteenlopende kenmerken aan die kunnen helpen bij het onderzoek. Tandartsen leggen de status van het gebit van iedere patiënt schematisch vast inclusief afwijkingen zoals vullingen of ontbrekende tanden of kiezen en maken röntgenfoto’s waarop de elementen zo volledig mogelijk worden weergegeven inclusief het wortelkanaal. De forensische odontologie houdt zich bezig met onder andere identificatie van personen, beetsporenonderzoek zoals een beet in de huid van een verdachte en het bepalen van de leeftijd van een persoon aan de hand van diens tandheelkundige gegevens. Bij kinderen gebeurt dat bijvoorbeeld door aan de hand van de ontwikkeling van het melkgebit bij benadering de leeftijd te kunnen vaststellen.” Een uitdaging bij onderzoeken vormen volgens Kroon zo goed als gave gebitten en witte vullingen in vergelijking met beter zichtbare amalgaamvullingen. “Om iemands identiteit te kunnen vaststellen, moet dan worden gekeken naar onder meer de exacte vorm van de wortelkanalen.”
Interpretatie
Vormen op een plaats delict aangetroffen DNA-sporen als vanzelfsprekend ook ‘keihard’ bewijsmateriaal op basis waarvan de verdachte schuldig kan worden verklaard? Over de interpretatie van forensisch bewijs sprak Marco Bosmans, directeur van het particulier forensisch instituut Forensicon. Bosmans trad als forensisch adviseur op in vijftien grootschalige strafzaken en zijn criminalistische adviesrapportages worden ook integraal ingediend bij Rechtbanken en Gerechtshoven. “Biometrische kenmerken kunnen als sporen worden aangetroffen bij het onderzoeken van misdrijven. De kenmerken ervan kunnen worden vastgelegd en door vergelijkend onderzoek zijn wellicht sporen toe te kennen aan een donor. Om de vraag of deze donor ook is betrokken bij het gepleegde delict te kunnen beantwoorden, dienen de onderzoeksresultaten te worden bezien in de context van het misdrijf en de gerelateerdheid van de sporen aan het delict te worden onderzocht. Uiteindelijk is het aan de rechter om te bepalen wat de waarde is van het bewijsmateriaal. Forensicon helpt cliënten met het formuleren van bewijskracht en onderbouwen of ontkrachten van scenario’s. Als onderzoekers adviseren we over datgene dat er ligt, maar voeren niet zelf de verdediging.”
Overtuigen
Volgens Bosmans blijkt in de praktijk dat er bij rechtszaken soms veel bewijskracht is, maar dat dat onvoldoende is voor een veroordeling en verdachten vrijuit gaan. “Bij onderzoeken moeten we gaan terugredeneren van het spoor naar de oorzaak. De manier van interpreteren kan worden beïnvloed door bepaalde informatie die wel of niet wordt verstrekt. Verschillende mogelijke scenario’s moeten worden onderbouwd op basis van uitgevoerd onderzoek. Vaak lezen we in rapporten classificaties en conclusies als ‘we weten het zeker’, ‘een honderd procent mate van zekerheid’ of ‘de verdachte moet hebben bijgedragen aan’. Maar hoe zeker is het werkelijk? En welke mate van zekerheid is voldoende om de rechter te overtuigen? Door de mate van zekerheid uit te drukken in cijfers kunnen we het gevoelsmatige weghalen. Gaandeweg het onderzoek zijn steeds meer scenario’s uit te sluiten. Dat ergens een DNA-spoor is vastgesteld dat is te herleiden tot een persoon, zegt niets over wat die persoon heeft gedaan. Vroeger werden verdachten zenuwachtig als kon worden bewezen dat hun DNA was aangetroffen op de plaats delict. Tegenwoordig is bekend dat een minimalistisch spoor niet per se bewijswaarde heeft. Gebreken in de betrouwbaarheid en geloofwaardigheid zijn rechtstreeks van invloed op de bewijswaarde die aan een bewijsstuk kan worden toegekend. Zijn sporen bijvoorbeeld vastgelegd zonder beschermende handschoenen? Interpretatie en bewijswaardering van onderzoeksresultaten is subjectief van aard. Hoewel forensisch onderzoek uitgaat van ‘keiharde’ wetenschap, blijven we te maken hebben met mensen en die kunnen tot andere besluiten komen.”
BEVEILIGING editie april 2019