Dat blijkt uit de reguliere voorjaarsmeting van de Risico- en Crisisbarometer en een flitspeiling uitgevoerd na de aanslag in Utrecht. De peiling wees een lichte stijging van zorgen om terrorisme uit ten opzichte van de voorjaarsmeting (62 procent tegenover 58 procent). Het niveau ligt daarmee lager dan in het najaar van 2018 (67 procent). Zorgen om andere rampen en crises volgen op ruime afstand: spanningen tussen bevolkingsgroepen (29 procent) en extremisme (29 procent) volgen in de top 3.
Nederlanders zijn verdeeld over de kans die ze lopen zelf betrokken te raken bij een aanslag. Van de ondervraagden acht 49 procent die kans (zeer) onwaarschijnlijk, 30 procent enigszins waarschijnlijk en 5 procent (zeer) waarschijnlijk. 54 procent maakt zich daar weinig tot geen zorgen om. Een op de tien Nederlanders bezoekt locaties waar hij of zij zich onveilig voelt minder vaak.
Mocht er zich een ramp of crisis voordoen, dan voelen zes op de tien Nederlanders zich verplicht anderen te helpen. De mate van samenredzaamheid onder Nederlanders is voor het eerst in de meting meegenomen. De helft van de Nederlanders verbindt er wel voorwaarden aan. Zo helpt 50 procent een ander als zeker is dat hun naasten veilig zijn en helpt 42 procent alleen als ze zelf geen gevaar meer lopen.
Het aantal mensen dat zich zorgen maakt om ‘nepnieuws’ is ten opzichte van vorig jaar gedaald. Gaf in 2018 nog een derde van de ondervraagden aan zich daar zorgen om te maken, nu is dat een vijfde. Zo’n 10 procent zegt altijd te controleren of het nieuws klopt. Ook dit aantal is duidelijk lager dan de vorige meting. Toen was dat nog 18 procent.
Op rampen en crises zegt een grote meerderheid van de Nederlanders, net als in het najaar van 2018, niet voldoende te zijn voorbereid. Terwijl ze die wel waarschijnlijk achten: cyberdreigingen worden door 62 procent van de Nederlanders het meest waarschijnlijk geacht. Daarna volgen terrorisme (57 procent) en extremisme (52 procent).