Criminele jeugdgroepen vormen een kweekvijver voor de georganiseerde misdaad. Aanpakken van deze groepen werken het beste wanneer ze de betrokken partijen in hun kracht zetten. Tegelijkertijd moet een aanpak recht doen aan de jongeren op wie deze zich richt, de (mogelijke) benadeelden van een groep en de lokale maatschappelijke omstandigheden die maken dat een criminele jeugdgroep kan ontstaan en volharden.
Dat is de belangrijkste les die het Verwey-Jonker instituut trekt na onderzoek naar de aanpak van de Van Wougroep en andere criminele jeugdgroepen. De Van Wougroep, genoemd naar de Van Woustraat in de Amsterdamse Diamantbuurt, kreeg in 2004 landelijk bekendheid. De groep, die vooral bestond uit jongeren met Marokkaanse wortels, werd verantwoordelijk gehouden voor onder meer het wegpesten van een echtpaar uit de wijk.
In de aanpak van deze groep stond het onderscheid tussen drie groepen centraal: de ‘criminele harde kern’, de middengroep en de groep die vooral overlast gaf en beginnend crimineel was. De jongeren uit de eerste groep en een deel van de tweede groep werden in politiekringen bestempeld als ‘afgeschreven’ en ‘uitbehandeld’. Zij werden repressief aangepakt. Voor de jongeren en hun gezinnen uit de derde groep was er ‘zorg op maat’.
In 2013 liep de aanpak af, omdat de doelen waren behaald. Het feit dat een aantal van de leiders van de groep al snel vast kwam te zitten, lijkt hier een belangrijke factor. Dat bood ook ruimte voor onder andere jongerenwerk en hulp aan jongeren waarvan gedacht werd dat zij nog te behoeden waren voor een criminele carrière.
Vraagtekens
Toch zijn er volgens de onderzoekers ook vraagtekens te plaatsen bij de aanpak van met name de criminele harde kern. Zo lijkt de oude Van Wougroep voor een deel terug in de buurt. Verder ondervinden jongeren die alleen repressief zijn aangepakt nadelige effecten daarvan. Zo sprak iemand die destijds tot de criminele harde kern werd gerekend over gevoelens van depressiviteit en gevolgen voor zijn naasten. Daarnaast zijn er kritische kanttekeningen te plaatsen bij de categorisering. Er werd bijvoorbeeld te gemakkelijk van uitgegaan dat bepaalde jongeren crimineel waren terwijl dat niet vaststond.
De onderzoekers trekken een aantal lessen uit het onderzoek. Zo moet hulpverlening er zijn op het moment dat jongeren ervoor openstaan. Als je een uitgestoken hand van een jongere weigert, vergroot je de kans dat deze richting de criminaliteit en/of de criminele groep beweegt.