Wat zijn precies de bevoegdheden van undercoveragenten bij opsporingsmethoden die een verregaande inbreuk maakten op de rechten en veiligheidsgevoelens van onschuldige derden? Daarover stelt Kamerlid Van Nispen (SP) vragen aan demissionair minister Grapperhaus (Justitie en Veiligheid).
Aanleiding voor de Kamervragen is een reportage van het televisieprogramma Nieuwsuur over onschuldige mensen die vertellen zich geïntimideerd te voelen door undercoveragenten. “Deelt u de mening dat terughoudend moet worden omgegaan met het op deze wijze betrekken van onschuldige derden, nu uit diverse casussen blijkt dat onschuldigen zich ernstig bedreigd en geïntimideerd hebben gevoeld en daar maanden last van hebben gehad, door optreden van, wat dan pas veel later blijkt, undercoveragenten”, vraagt Van Nispen.
Ook moet de minister aangeven hoe ver de bevoegdheid die voortkomt uit artikel 126j van het wetboek van strafvordering nu precies strekt. “Hoe beoordeelt u het feit dat de rechter in concrete gevallen heeft moeten oordelen dat in concrete zaken het optreden van politie en justitie grenzen is overgegaan, waarmee het Openbaar Ministerie (OM) naar het oordeel van de rechtbank de grenzen van het toelaatbare heeft overschreden?”
Lichtere middelen
Van Nispen wil weten hoe voortaan in de praktijk wordt getoetst of de geplande inzet onder alle omstandigheden proportioneel is en niet kan worden volstaan met de inzet van lichtere middelen. “Zijn er redenen de regels aan te scherpen, of bijvoorbeeld de OM-aanwijzing te verduidelijken, om duidelijker te maken waar de grenzen liggen voor dit soort politieoptreden?”