De Eerste Kamer heeft dinsdag ingestemd met het wetsvoorstel Straffen en Beschermen. Hierdoor komen daders van zware misdrijven niet meer vanzelfsprekend na tweederde van hun straf voorwaardelijk vrij.
De voorwaardelijke invrijheidstelling wordt maximaal twee jaar. Die kan nu nog oplopen tot wel tien jaar. Daarnaast gaat de voorwaardelijke invrijheidstelling niet langer van rechtswege in, maar neemt het Openbaar Ministerie voor iedere gedetineerde een individuele beslissing. Daarbij wordt gekeken naar het gedrag van de gedetineerde, slachtofferbelangen en het gevaar voor de maatschappij.
Nu is het zo dat een gedetineerde die 24 jaar cel krijgt voor het plegen van een zwaar delict, in beginsel al na zestien jaar op vrije voeten komt. Voor het goed benutten van de voorwaardelijke invrijheidstelling is tijd nodig, maar niet per sé een periode die kan oplopen tot tien jaar. Daarbij is de situatie nu zo dat naarmate de straf langer duurt, de voorwaardelijke invrijheidstelling ook langer wordt. Dat gaat veranderen. Met deze wet wordt deze gemaximeerd op twee jaar.
Niet alleen tegen het einde van de gevangenisstraf gaat er iets veranderen, ook verlof wordt minder vrijblijvend en vanzelfsprekend. Alleen als de gedetineerde zich goed gedraagt, komt hij of zij in aanmerking voor verlof. Wie zich onvoldoende inzet, zet het verlof op de tocht. Ook kan het OM bij slecht gedrag besluiten dat een gedetineerde nog geen voorwaardelijke invrijheidstelling krijgt. Goed gedrag daarentegen wordt beloond.