Ongeveer driehonderd van de twaalfhonderd jeugdbendes in Nederland zijn gewelddadig of lopen een groot risico een gewelddadige bende te worden. Dat blijkt uit een recent onderzoek naar dit fenomeen, waarover onlangs een boek is verschenen.
De jeugdgroepen die elk tientallen leden, vooral jongens, omvatten, zijn volgens de onderzoekers Balthazar Beke, Henk Ferwerda, Edward van der Torre en Eric Bervoets voor 19 procent ernstig ‘overlastgevend’ of voor 6 procent ronduit ‘crimineel’. Het resterende driekwart is alleen ‘hinderlijk’. De leden daarvan zijn vervelend, maar nog niet gewelddadig of van plan ooit geweld te gaan gebruiken. In het kader van het in opdracht van het ministerie van Veiligheid en Justitie en de Politieacademie uitgevoerde onderzoek ‘Jeugdgroepen en Geweld. Van signalering naar aanpak’ zijn acht beruchte en gewelddadige jeugdgroepen verspreid over heel Nederland geanalyseerd. De auteurs beschrijven waarin de groepen in meer of mindere mate overeenkomen.
Het geweld dat bendeleden gebruiken varieert van intimidatie tot zwaar fysiek geweld. Volgens de onderzoekers begint het met gedrag om het territorium te beheersen, maar daarna volgt het criminele geweld. Dat begint met geweld dat wordt gebruikt bij misdrijven, zoals straatroven, overvallen en afpersing. Een stap hoger in de geweldsspiraal opereren de ‘echte’ zware jongens. Zij gebruiken geweld doelgericht zonder scrupules, bijvoorbeeld in drugs- en mensenhandel en bij het innen van beschermingsgeld. De schietpartij die onlangs plaatsvond in de Amsterdamse Staatsliedenbuurt, waarbij twee Marokkaanse mannen omkwamen, behoort vermoedelijk tot de laatste, zwaarste categorie geweld.
De bendeleden in de zware criminaliteit opereren nauwelijks meer op straat. Maar dat wil niet zeggen dat ze niet actief zijn. Zij werken op nationaal en zelfs internationaal niveau. Uit het onderzoek blijkt ook dat het geweld zwaarder wordt naarmate het gebied waarin de bendes opereren zich uitbreidt. Overlastgevende groepen opereren op buurt-, wijk- en stadsniveau, de criminele jeugdbendes ‘werken’ veelal regionaal, nationaal of zelfs internationaal. De criminologen benadrukken dat het soms maar lijkt alsof de jeugdgroepen alleen in hun eigen buurt of wijk actief zijn. Veel van deze groepen hebben ondertussen hun tentakels wijd over een groter gebied verspreid, bijvoorbeeld door het plegen van woninginbraken. Daarom wijzen onderzoekers de autoriteiten erop het probleem serieus te kwalificeren.
De jeugdbendes van nu zijn al lang niet meer de straatbendes van vroeger, waarbij onvoorwaardelijke vriendschappen leidden tot gevechten tussen de ene en de andere wijk. Tegenwoordig zijn het voornamelijk netwerken van jongeren die in wisselende samenstellingen delicten plegen. Het is voor de autoriteiten dan ook moeilijker dan vroeger om na te gaan wie de drijvende krachten zijn. Toch zijn er bij jeugdgroepen wel degelijk kapiteins die de bevelen geven, misdrijven voorbereiden en de buit verdelen. De adjudanten hebben een leidende rol bij het plegen van delicten en de soldaten zijn het zogeheten ‘voetvolk’ dat de klussen uitvoert. De belangrijkste personen binnen de bendes behoren meestal wel tot de vaste kern.
De onderzoekers vermoeden dat één op de vijf leden van de onderzochte gewelddadige jeugdbendes zwakbegaafd of zelfs licht verstandelijk beperkt is. In het onderzoek komen de criminologen veel jongens tegen met een IQ van onder de 75. Omdat deze jongeren gemakkelijk zijn te beïnvloeden en geen besef hebben van de gevolgen van hun daden, gebruiken de leidende figuren binnen de bendes ze voor ‘riskante criminele operaties’. Tien tot vijftien procent van de leden heeft psychische stoornissen. Die worden minder dan de zwakbegaafden ‘misbruikt’ voor het gewin van de leiders, omdat ze volgens de onderzoekers ‘waarschijnlijk onvoorspelbaar en daardoor onstuurbaar zijn’.