
De politie is een proef gestart met een mobiel forensisch lab. Daarmee kan binnen enkele uren een DNA-profiel door het NFI worden geanalyseerd en door de DNA-databank worden gehaald.
Achterliggende gedachte is dat hoe sneller de politie sporen kan onderzoeken en analyseren na een misdrijf, hoe sneller verdachten kunnen worden aangehouden. De proef LocalDNA draait in Amsterdam en Midden-Nederland. Deze eenheden kunnen elk voor 25 zaken een beroep doen op de inzet van het mobiele lab van de Landelijke Eenheid. Als een delict wordt gepleegd dat aan de selectiecriteria voldoet, kunnen de eenheden het lab naar de plaats delict laten komen.
Het mobiele lab bestaat uit een forensisch identificatie voertuig (FIV), dat is uitgerust om DNA en andere sporen te onderzoeken. Via een beveiligde verbinding sturen forensisch politiemedewerkers DNA-data naar het Nederlands Forensische Instituut (NFI), waar na analyse de profielen worden vergeleken met profielen in de DNA-databank.
Twintig dagen
Normaal duurt dat proces zo’n twintig dagen, aldus de politie. DNA-materiaal dat op een plaats delict is aangetroffen, wordt naar een politiebureau gebracht, opgeslagen en uiteindelijk samen met sporen uit andere zaken naar het NFI gebracht. Dankzij de apparatuur in de FIV-bus kunnen de sporen direct digitaal naar het NFI worden verzonden. Binnen enkele uren is dan bekend of een spoor aan een persoon in de databank kan worden gekoppeld.
De uitkomsten en effecten van de proeftuin worden onderzocht door het Lectoraat Forensisch Onderzoek van de Politieacademie en Hogeschool van Amsterdam. De onderzoekers zullen toetsen of de LocalDNA-methode leidt tot een ander en/of versneld opsporingsproces bij verschillende soorten zaken. Ook onderzoeken zij wat de effecten zijn op het werk van de professionals in de strafrechtketen.