De mogelijkheden om teruggekeerde jihadstrijders die worden verdacht van een terroristisch misdrijf in voorlopige hechtenis te kunnen houden moeten worden verruimd. Dit biedt meer tijd om bewijs te verzamelen, stelt minister Van der Steur (Veiligheid en Justitie).
Op die manier kunnen de strafrechtelijke mogelijkheden om terrorisme effectief te bestrijden worden verbeterd. Nu kunnen terrorismeverdachten maximaal twintig dagen worden vastgehouden op basis van een verdenking. Om de voorlopige hechtenis te kunnen verlengen is een sterkere verdenking (ernstige bezwaren) tegen de verdachte vereist. Hierdoor ontstaat de kans dat de verdachte moet worden vrijgelaten, terwijl het onderzoek nog in volle gang is.
Van der Steur vindt dat het OM, in geval van terrorisme, een verdachte ook zonder sterkere verdenking nog dertig dagen langer moet kunnen vasthouden. Daarbij denkt de minister aan zaken waarin ingewikkeld (forensisch) onderzoek nodig is. Bijvoorbeeld naar inbeslaggenomen gegevensdragers. Deze zijn vaak moeilijk toegankelijk (gemaakt) en bevatten doorgaans geschriften in vreemde talen. Dergelijk onderzoek neemt de nodige tijd in beslag.
Door de uitkomsten van het onderzoek, kan de verdenking dan mogelijk pas op een later moment sterker worden. Dit zou kunnen betekenen dat er na de bewaring nog geen sprake is van ernstige bezwaren en dus ook niet van verlenging van de voorlopige hechtenis. “Dat is onwenselijk”, aldus de minister. “Immers, meer nog dan bij andere misdrijven, geldt bij terroristische misdrijven dat je met effectieve opsporing ook kunt voorkomen dat daders nieuwe gruweldaden plegen.” Overigens houdt de rechter de bevoegdheid om de voorlopige hechtenis op te heffen en onder voorwaarden te schorsen.