De Wet straffen en beschermen is op 1 juli gedeeltelijk in werking getreden. Deze wet bevat grote wijzigingen op het gebied van detentiefasering en voorwaardelijke invrijheidstelling. De wetswijziging heeft gevolgen voor het werk van het Openbaar Ministerie.
Het OM moet voortaan beslissen of een gedetineerde in aanmerking komt voor voorwaardelijke invrijheidstelling. Het OM gaat ook beslissen over het verlenen en herroepen hiervan en kan de beslissing over de verlening uitstellen.
Veroordeelden met een onvoorwaardelijke en onherroepelijke gevangenisstraf van meer dan één jaar kunnen na twee derde van hun gevangenisstraf onder bepaalde voorwaarden in vrijheid worden gesteld. Voor de zaken die onder de nieuwe wet vallen, bedraagt de voorwaardelijke invrijheidstelling maximaal twee jaar.
Goed gedrag
De veroordeelde komt alleen bij goed gedrag gedurende de hele detentieperiode in aanmerking voor voorwaardelijke invrijheidstelling. Ook veiligheidsrisico’s en slachtofferbelangen spelen een belangrijke rol. De regeling met betrekking tot het nieuwe Penitentiair Programma gaat in op 1 december 2021.
De inwerkingtreding van de Wet straffen en beschermen houdt in dat de regelingen voor de detentiefasering en de voorwaardelijke invrijheidstelling in de Penitentiaire Beginselenwet, het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering worden gewijzigd. Het OM krijgt vooral te maken met de gewijzigde regeling voor voorwaardelijke invrijheidstelling.
Er is een nieuwe Aanwijzing voorwaardelijke invrijheidstelling opgesteld die algemene regels geeft voor de toepassing hiervan voor zaken die onder de oude wet (veroordelingen in laatste feitelijke instantie uitgesproken voor 1 juli 2021) vallen, zaken die onder de nieuwe wet vallen en de situaties waarbij sprake is van samenloop.